Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·schrok
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord geschrok
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het geschroko

  1. het aanhoudend veel te snel, te gulzig eten
    • Een koker met chips, à la Pringles, waarbij elk vijfde chipje roodgekleurd is. Dat remt geschrok af - heb ik er alweer tien op? - ontdekte eetgedragwetenschapper Brian Wansink van Cornell University. [2] 

Gangbaarheid

71 % van de Nederlanders;
74 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen