geschrok
- ge·schrok
- naamwoord van handeling schrokken met het voorvoegsel ge-[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | geschrok | |
verkleinwoord |
het geschrok o
- het aanhoudend veel te snel, te gulzig eten
- Een koker met chips, à la Pringles, waarbij elk vijfde chipje roodgekleurd is. Dat remt geschrok af - heb ik er alweer tien op? - ontdekte eetgedragwetenschapper Brian Wansink van Cornell University. [2]
- Het woord geschrok staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "geschrok" herkend door:
71 % | van de Nederlanders; |
74 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ de Volkskrant Ronald Veldhuizen9 april 2016 Eet je te snel? De trilvork straft direct
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be