Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·schrijf
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord geschrijf
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het geschrijfo

  1. het voortdurend schrijven, vaak in een wat minachtende betekenis gebruikt
    • Van Vollenhoven, momenteel geveld door een dubbele longontsteking, schreef het boek op verzoek van Uitgeverij Balans. Hij twijfelde aanvankelijk, maar is gezwicht door de zinsnede uit het verzoek „Televisie verwaait, een boek blijft.” Van zijn vrouw prinses Margriet had het geschrijf niet gehoeven. Tegen haar man zei ze: „Geniet toch van het leven en schrijf die uitgever: heel veel dank voor uw spontaan verzoek, maar helaas kan ik daaraan geen gevolg geven.” [2] 
    • Ik stuur hem een kaartje, hij stuurt een kaartje terug (dit was nog ver voor de internet-email-sms-whatsapp-tijd) en na wat heen en weer geschrijf spreken we af. [3] 
Hyponiemen

Gangbaarheid

94 % van de Nederlanders;
87 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen