• ge·run·di·vum
enkelvoud meervoud
naamwoord gerundivum gerundiva
verkleinwoord

het gerundivumo

  1. (grammatica) de bijvoeglijk gebruikte vorm van de infinitief.
25 % van de Nederlanders;
38 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be