gerook
- ge·rook
- Naamwoord van handeling van roken met het voorvoegsel ge-[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gerook | |
verkleinwoord |
het gerook o
- het aanhoudend roken
- De 74-jarige man werd na 40 jaar de wacht aangezegd omdat buren last hadden van zijn gerook. De verhuurder had de man meerdere malen tevergeefs gevraagd minder te paffen vanwege de overlast. De huurder stapte naar de rechter maar die concludeerde dat het opzeggen terecht was vanwege 'de veranderde beoordeling van de gevaren van meeroken'. [2]
- Op Twitter ging het flink los na de uitzending over de zwangere Ashley (18) die haar baby frietjes en frikandellen wilde voorschotelen. 'Wat een tokkies', reageert iemand. 'Als je denkt dat het niet erger kan', schrijft iemand anders. Het ging over de vele honden en over het gerook van de aanstaande moeder en Ashley's zus en moeder. [3]
- Het woord gerook staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gerook" herkend door:
88 % | van de Nederlanders; |
85 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Tubantia 05-07-13 Rokende huurder op straat gezet
- ↑ Tubantia Ellen den Hollander 14-03-18 Nee, een baby mag echt nog geen patat (en ook geen frikandel)
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be