• ger·ma·ni·se·ren

germaniseren [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
germaniseren
germaniseerde
gegermaniseerd
zwak -d volledig
  1. iets een Duits karakter geven
     Wie puur kijkt naar het woord omvolking, komt uit bij het Duitse Umvolkung. Een term die door de nazi's werd gebruikt. Wat die er toen mee bedoelden, was dat ze alle 'inheemse bewoners' van de plekken die ze veroverden wilden 'germaniseren'. Of wel: zij kwamen in een vreemd gebied, en wilden de bewoners daar omvolken tot Duitsers.[2]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Script en bronnen Ophef-aflevering omvolking” (Vrijdag 21 oktober 2022, 18:00), NOS