gemanoeuvreer
- ge·ma·noeu·vreer
- naamwoord van handeling van manoeuvreren met het voorvoegsel ge-
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gemanoeuvreer | |
verkleinwoord |
het gemanoeuvreer o
- voortdurend onhandig handelen
- ▸ Haar opwinding was waarschijnlijk al gewekt tijdens het gemanoeuvreer met het gescheurde slipje.[1]
- voortdurend onhandig draaien en keren
- ▸ Neem de begrafenissen; dat was zonder middengang eigenlijk geen doen. Dat gemanoeuvreer met de baar door de zijgang, verschrikkelijk.[2]
- Het woord gemanoeuvreer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ “Advocaat van de Hanen” (1990), De Bezige Bij , ISBN 9789023479925
- ↑ Weblink bron “Katholiek Ootmarsum was even flink van slag” (18-10-2007), Tubantia