• ge·lijk·op

gelijkop

  1. onderling steeds dezelfde voortgang vertonend, zonder voorsprong of achterstand
    • De tekst in het handschrift uit Douai loopt grotendeels gelijkop met die in de druk uit 1531. [1]
    • Laten we liefde gelijkop schenken, voor ieder, als het grootste dagelijks wonder: heb een ieder lief. [2]
    • Cinq contre six is, niet gelijkop spelen maar met een zeker voordeel. [3]