• ge·lijk·ge·zind·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord gelijkgezindheid
verkleinwoord

de gelijkgezindheidv

  1. het een gemeenschappelijke overtuiging hebben
     De koningin zei in haar toespraak dat vroeger gelijkgezindheid en verbondenheid verankerd waren in de verzuiling. Die tijd is voorbij. Vertrouwen kan niet worden opgelegd, dat moet vanuit de gemeenschap zelf groeien, zei Beatrix.[1]


  1.   Weblink bron “Gemengde reacties op kerstrede” (Dinsdag 25 december 2012, 14:41), NOS