• ge·lal
enkelvoud meervoud
naamwoord gelal -
verkleinwoord - -

het gelalo

  1. het lawaai dat gemaakt wordt door iemand die lalt
    • Ik ben dat gelal meer dan beu. Laten we hem maar naar huis brengen om hem zijn roes uit te laten slapen. 
81 % van de Nederlanders;
64 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be