lallen
naamwoord van handeling | |
---|---|
zelfstandig | bijvoeglijk |
lallen | lallend |
gelal | gelald |
- lal·len
- In de betekenis van ‘onduidelijk praten’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1580 [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
lallen |
lalde |
gelald |
zwak -d | volledig |
lallen
- inergatief onverstaanbare en onsamenhangende praat uitslaan, vaak onder invloed van alcohol
- Hij was stomdronken en lalde de hele kroeg bijeen.
- Het woord lallen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "lallen" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
73 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "lallen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be