• ge·kras
enkelvoud meervoud
naamwoord gekras
verkleinwoord

het gekraso

  1. het ondiepe insnijdingen maken
    • Het gekras van de schaatsers was een rustgevend geluid. 
    • Plotseling schoot een oranje vuurstraal uit het plaveisel. Hartverscheurend gekras van metaal op steen, maar niet het dof bonken van autoblik dat het geluid van een botsing is. ,,Wat is dat?, vroeg ik. Mijn gastheer haalde zijn schouders op. ,,Er heeft weer iemand een wiel verloren, zei hij. [1] 
  2. een ruw, snijdend geluid maken
    • Hij sloot de gastoevoer van de kachel af, schakelde het licht uit en liep langzaam door de gang.Toen hij de huiskamer binnenkwam, stond de radio aan. ‘Verdomme,’ zei hij, ‘als je hem aanzet, stem hem dan goed af. Hij staat er naast. Horen jullie dat gekras en geschuur niet?’ ‘Kak in hun oren,’ mompelde hij zacht en verbeterde de afstemming. Een cowboylied eindigde. ‘In Laren woont een Jan en in Deventer,’ zei de omroeper, ‘die vandaag beiden jarig zijn. De Jan in Laren wordt gelukgewenst van Pollie en de familie Buning. De Jan in Deventer van alle familieleden. De Sneeuwweg hoort u niet, maar ik denk, dat u de tango Waarom Niet wel graag zult horen, nietwaar Jan in Deventer? U bent immers pas weer thuis en helemaal beter.’ [2] 
99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[3]
  1. NRC S. Montag 28 juli 2001
  2. NRC Gerard Reve 27 december 2015
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be