gekraak
- ge·kraak
- Naamwoord van handeling van kraken met het voorvoegsel ge-[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gekraak | |
verkleinwoord |
het gekraak o
- het kraken
- Het gekraak van de traptreden verried de inbreker.
- Aan de hoogste flanken van de bergen kleven donzige wolken, als uit elkaar gerafelde wattenproppen. Stil is de vallei niet: de Dora, vijfhonderd meter dieper, tolt gezwind naar beneden en het gebruis is tot hier hoorbaar. Een pompende ademhaling en het gekraak van de pedalen in de bochtjes komen daarbovenop.[2]
- Het woord gekraak staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gekraak" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ de Standaard 05 MAART 2011 Tim Vanderjeugd Op twee wielen tussen berg en dal
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be