• ge·kan·ker
enkelvoud meervoud
naamwoord gekanker -
verkleinwoord - -

het gekankero

  1. ~ op heftig gescheld uit protest over iets
    • Het gekanker erop bleef nog lang duren. 
96 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be