• ge·ju·beld
vervoeging van: jubelen…
geen verbogen vorm

gejubeld

  1. voltooid deelwoord van jubelen
    • Zijn schetsen met een knipoog sieren een nieuwe collectie slipjes. Het is een project van Wolinski'dochter Elsa. Dat had ze al met haar vader afgesproken voor diens gewelddadige dood, vertelde ze in het blad Elle. ,,Dat is een droom. Vrouwen die allemaal met een tekening van mij op hun kont lopen” , zou haar vader destijds hebben gejubeld.[1] 
  1. de Telegraaf 07 sep. 2016