• ge·geeuw
enkelvoud meervoud
naamwoord gegeeuw
verkleinwoord

het gegeeuwo

  1. het aanhoudend geeuwen dat ontstaat door iets dat saai en slaapverwekkend is
    • Die belangstelling heeft iets merkwaardigs. Immers, Europa zelf is op dit ogenblik helemaal niet de vedette. Het wekt bij de mensen eerder een oorverdovend gegeeuw op, als het geen weerzin is.[2] 
    • Crawfords academisch-neutrale aanpak sluit passie, althans in deze geschiedschrijving, zo ongeveer uit. Dat mag heel soms een gemis lijken maar uiteindelijk is zijn benadering ook juist daardoor superieur, en is hij door die opstelling in staat een prachtig hoofdstuk te schrijven over de Amerikaanse musical, een genre waarvan je zou denken dat het serieuze musicologen hoofdzakelijk tot gegeeuw zou inspireren.[3] 
96 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]