Gedrocht op schaatsen. (Jeroen Bosch)

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·drocht
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘monster’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1351 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord gedrocht gedrochten
verkleinwoord gedrochtje gedrochtjes

Zelfstandig naamwoord

het gedrochto

  1. wanstaltig wezen, monster
    • In het computerspel moest de strijd aangebonden worden tegen boze tovenaars, trollen en andere gedrochten. 
  2. iets dat heel groot en lelijk is
     'Van de Sepp Dietrich militaire academie in Slachtensee.' March kende het complex: een gedrocht van beton en asfalt, gebouwd in de jaren vijftig, even ten zuiden van de Havel.[2]

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen