• gau·len·de
Naar frequentie zeldzaam
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud gaulende
o enkelvoud gaulende
meervoud gaulende
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
gaulende

gaulende

  1. huilend, roepen, schreeuwend
  • et gaulende publikum
  • gaulende aper
  • gaulende unger

gaulende

  1. onvoltooid deelwoord van gaule