• gau·fre·ren
  • uit het Frans [1]

gaufreren [2]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
gaufreren
gaufreerde
gegaufreerd
zwak -d volledig
  1. plooien aanbrengen in stoffen met behulp van een warme ijzeren pers
  2. een figuur in papier of weefsel aanbrengen met behulp van een warme pers
15 % van de Nederlanders;
36 % van de Vlamingen.[3]