• ga voor·bij
vervoeging van
voorbijgaan

ga voorbij

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voorbijgaan
    • Ik ga voorbij. 
  2. gebiedende wijs van voorbijgaan
    • Ga voorbij! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voorbijgaan
    • Ga je voorbij? 
  4. aanvoegende wijs van voorbijgaan