• fu·see
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘scharnier van autovoorwiel’ voor het eerst aangetroffen in 1953 [1]
  • uit het Frans [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord fusee fusees
verkleinwoord

de fuseev [3]

  1. scharnier van het autovoorwiel
    • In grote lijnen was de opbouw als volgt: Een 'chassis' van 2 U-balken, dat aan de voorzijde sterk was uitgebogen, zodat het voorwiel ongehinderd erin kon zwenken. De uiteinden van de chassisbalken waren onderling verbonden en in het midden zat een fusee-pen waarom de grote naaf van het voorwiel kon draaien. Een spoorstang verbond die naaf met de (verticale) stuurstang (gelagerd in een zeer breed spatbord). In grote lijnen dus zoals door u beschreven. [4] 
42 % van de Nederlanders;
59 % van de Vlamingen.[5]