frykte
Niet te verwarren met: Früchte |
- fryk·te
Naar frequentie | 4558 |
---|
frykte
- overgankelijk bang zijn, vrezen
- «Du har ingenting å frykte!»
- Je hebt niets te vrezen!
- «Du har ingenting å frykte!»
- overgankelijk godvrezend zijn (God eren en aanbidden), opkijken tegen, opzien tegen
- [2]: dyrke
- [2]: adlyde
- [1-2]: frykte for
- fryk·te
frykte
- onovergankelijk bang zijn, vrezen
- overgankelijk godvrezend zijn (God eren en aanbidden), opkijken tegen, opzien tegen
- [1-2]: frykte for