Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fruit·hap·je
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord
verkleinwoord fruithapje fruithapjes

Zelfstandig naamwoord

het fruithapjeo dim. tant.

  1. (voeding) fruit fijngeprakt.
    • De vader maakte voor het kind een fruithapje klaar. 

Gangbaarheid