fruiten
- frui·ten
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘bruin braden’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1477 [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
fruiten |
fruitte |
gefruit |
zwak -t | volledig |
fruiten
- overgankelijk, (kookkunst) lichtbruin bakken van met name ui of groente
- Nadat je de ui in kleine stukjes hebt gesneden moet je de uisnippers fruiten.
- Het woord fruiten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "fruiten" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
89 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "fruiten" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be