Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • frie·mel·haat
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord friemelhaat
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de friemelhaatm

  1. hekel hebben aan het friemelen van (met name) anderen

Gangbaarheid