franchising
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: franchising (hulp, bestand)
Woordafbreking
- fran·chi·sing
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘het huren van rechten van een ander bedrijf’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1973 [1] [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | franchising | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
- een methode van zakendoen waarbij een ondernemer (de franchisenemer) een contract sluit met de eigenaar van een handelsnaam (de franchisegever) die de franchisenemer het recht geeft om tegen betaling een zaak met die handelsnaam als zelfstandige te exploiteren
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Gangbaarheid
- Het woord franchising staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ "franchising" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ franchising op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).