• fo·men·te·ren
  • uit het Frans [1]

fomenteren

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
fomenteren
fomenteerde
gefomenteerd
zwak -d volledig
  1. (kookkunst) stoven
     De neus is de achillespees van een kok. Een kok wiens reuk het begeeft kan zijn pollepel beter ombouwen tot een figurant in de poppenkast. Kokkerellen, fomenteren, moezen, sauteren, afroken, poffen, garneren, gaarstoven, wallen, smoren, op- en afkoken, frituren, smouten - het is allemaal gedaan, over en uit.[2]
28 % van de Nederlanders;
30 % van de Vlamingen.[3]
  1. fomenteren op website: Etymologiebank.nl
  2.   Weblink bron “Laurent Bénégui serveert gebraden gevoeligheden” (4 april 1996,), de Volkskrant
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be