Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • foe·ter·den uit
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
uitfoeteren

foeterden (...) uit

  1. meervoud verleden tijd van uitfoeteren
    • Wij foeterden uit. 
    • Jullie foeterden uit. 
    • Zij foeterden uit. 

Gangbaarheid