fiets voorbij
- fiets voor·bij
vervoeging van |
---|
voorbijfietsen |
fiets voorbij
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voorbijfietsen
- Ik fiets voorbij.
- gebiedende wijs van voorbijfietsen
- Fiets voorbij!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voorbijfietsen
- Fiets je voorbij?
- Het woord fiets voorbij staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.