femel
- fe·mel
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘mannelijke hennep’ voor het eerst aangetroffen in 1401 [1]
- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | femel | femels |
verkleinwoord | - | - |
- kwezel
- mannelijke hennep
- in de koffieshop verkopen ze wel wiet maar geen femel
vervoeging van |
---|
femelen |
femel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van femelen
- Ik femel.
- gebiedende wijs van femelen
- Femel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van femelen
- Femel je?
- Het woord femel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "femel" herkend door:
15 % | van de Nederlanders; |
20 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "femel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ femel op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be