• fa·ci·li·te·ren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
faciliteren
faciliteerde
gefaciliteerd
zwak -d volledig

faciliteren overgankelijk [3]

  1. technische hulp, voorzieningen aanbieden, beschikbaar stellen, ondersteunen
    • Als ik de cynische benadering erop loslaat dan faciliteren de vrouwen uit criminele gezinnen de mannen, en profiteren ze er net zo goed van [4] 
  2. vereenvoudigen, mogelijk maken
     Een grote luchthaven faciliteert dat en daar profiteren ook Nederlandse reizigers van: "Twee derde van onze passagiers zijn overstappers uit het buitenland, ongeveer een derde zijn lokale passagiers die opstappen in Nederland. Het goede nieuws is dat de mensen die hier opstappen, de Nederlanders, wel gebruik kunnen maken van dat netwerk".[5]
98 % van de Nederlanders;
83 % van de Vlamingen.[6]
  1. Wiktionnaire
  2. faciliteren op website: Etymologiebank.nl
  3. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  4. www.volkskrant.nl
  5.   Weblink bron
    Judith van de Hulsbeek
    “Omwonenden: Schiphol kan 100 bestemmingen missen” (14 mei 2022), NOS
  6.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be