Nederlands

 
expander
Uitspraak
Woordafbreking
  • ex·pan·der
Woordherkomst en -opbouw
  • van het Engels [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord expander expanders
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de expanderm

  1. uitrekker
  2. spiraalveer om uit te rekken als krachtoefening
Hyponiemen

Gangbaarheid

65 % van de Nederlanders;
66 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen