Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • eva·po·re·ren
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
evaporeren
evaporeerde
geëvaporeerd
zwak -d volledig

Werkwoord

evaporeren [3]

  1. ergatief verdampen (b.v. het concentreren van vloeistoffen door verdampen)
    • Het oplosmiddel was inmiddels geëvaporeerd. 
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

66 % van de Nederlanders;
79 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen