evaporeren
- Geluid: evaporeren (hulp, bestand)
- eva·po·re·ren
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘uitwasemen’ voor het eerst aangetroffen in 1514 [1]
- Naamwoord van handeling van het Franse évaporer (met het achtervoegsel -eren) [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
evaporeren |
evaporeerde |
geëvaporeerd |
zwak -d | volledig |
evaporeren [3]
- ergatief verdampen (b.v. het concentreren van vloeistoffen door verdampen)
- Het oplosmiddel was inmiddels geëvaporeerd.
- Het woord evaporeren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "evaporeren" herkend door:
66 % | van de Nederlanders; |
79 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "evaporeren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ evaporeren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be