evacué
- eva·cué
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | evacué | evacués |
verkleinwoord | evacueetje | evacueetjes |
de evacué m
- iemand die door de ontruiming van een gebied naar een andere plaats moest gaan
- Op 5 mei 1945 verbleef ik als evacué uit Wageningen met mijn twee broers op een boerderij in Snelrewaard bij Oudewater. [2]
- mannelijke vorm van evacuee
- Het woord evacué staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "evacué" herkend door:
86 % | van de Nederlanders; |
57 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Heusden, M. van"Schild" in: Trouw jrg. 53 nr. 15504 (5 mei 1995); p. 20 (Bevrijd 2) kol. 1; geraadpleegd 2018-12-09
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
vervoeging van |
---|
evacuar |
evacué
- eerste persoon enkelvoud verleden tijd (pretérito indefinido) van evacuar