eureka
- eu·re·ka
- Leenwoord uit het Grieks, in de betekenis van ‘tussenwerpsel: uitroep bij ontdekking’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1847 [1]
eureka
- ik heb het gevonden!, het kwartje is gevallen!
- De ondernemer in spé zat nog wel met een probleem. Als mensen een zonnepaneel zelf op hun dak leggen, hoe voorkom je dan dat het wegwaait? „Het eureka-moment kwam toen ik onder de douche stond. Door net als bij een parasolvoet de bodem van het paneel te vullen met water, voorkom je dat hij weg kan waaien.”[2]
- Het woord eureka staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "eureka" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "eureka" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ de Telegraaf GABI OUWERKERK 18 okt. 2017
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be