elektrificeren
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- elek·tri·fi·ce·ren
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘voorzien van elektrische installaties’ voor het eerst aangetroffen in 1914 [1]
- uit het Duits met het achtervoegsel -eren[2]
Werkwoord
elektrificeren [3]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
elektrificeren |
elektrificeerde |
geëlektrificeerd |
zwak -d | volledig |
- voorzien van een elektrische installatie en met name van een elektrische aandrijving
- De business case gaat veranderen. Autofabrikanten denken al heel lang na over alternatieve mobiliteitsconcepten, waarbij je bijvoorbeeld kilometers koopt, met steeds wisselende auto’s; een elektrisch dingetje voor het forenzen door de week maar een cabrio in het weekend. Elektrificeren biedt nu opeens allerlei mogelijkheden om die overgang te maken.”[4]
- In oktober moet het te selecteren bureau aan de slag gaan. In maart 2014 zal duidelijk moeten zijn wat het elektrificeren van het traject tussen Wierden en Zwolle gaat kosten. Vervolgens neemt de provincie Overijssel, die 2,5 miljoen euro beschikbaar stelt voor het onderzoek, als opdrachtgever een definitief investeringsbesluit.[5]
Vertalingen
1. voorzien van een elektrische installatie en met name van een elektrische aandrijving
Gangbaarheid
- Het woord elektrificeren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ "elektrificeren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ elektrificeren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Joris Luyendijk 27 maart 2010
- ↑ Tubantia 6 augustus 2013