Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • eg·lan·tie·ren
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

de eglantierenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord eglantier
     Even nog klonk de slag der rappe hoeven over de stenen van een kleine dorpsstraat, een brug, maar daarna stoof de mulle grond onder hen uit tussen de wilde eglantieren, tot waar het woud begon.[1]
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    Robert Franquinet
    “Marat, de marskramer.” (1952), Hofboekerij, Heemstede / Hasselt, p. 208 op nrc.nl