eerbejag
- eer·be·jag
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | eerbejag | |
verkleinwoord |
het eerbejag o
- het najagen van roem voor zichzelf
- ▸ Vóór alle dingen zullen zij zover mogelijk verwijderd zijn van alle eerzucht en begeerte naar roem, ja ook van alle vermoeden van eerbejag.”[2]
- ▸ „Inderdaad. Als je last hebt van een negatief zelfbeeld sla je ook snel door naar de andere kant. Dan ga je compenseren. Diep vanbinnen denk ik: wat jij doet, is allemaal niet zo bijzonder. Maar aan de andere kant denk ik stiekem dat ik alles kan. Paulus schrijft in Filippenzen 2 dat je dingen niet uit ijdel eerbejag moet doen.[3]
- Het woord 'eerbejag' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "eerbejag" herkend door:
68 % | van de Nederlanders; |
69 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “Commentaar: De last van het ambt van ouderling” (25-09-2014), Reformatorisch Dagblad
- ↑ Weblink bron Eunice Hoekman-van Stuijvenberg“De verandering van rebel Wim Grandia” (05-10-2018), Reformatorisch Dagblad
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be