• eer·be·jag
enkelvoud meervoud
naamwoord eerbejag
verkleinwoord

het eerbejago

  1. het najagen van roem voor zichzelf
     Vóór alle dingen zullen zij zover mogelijk verwijderd zijn van alle eerzucht en begeerte naar roem, ja ook van alle vermoeden van eerbejag.”[2]
     „Inderdaad. Als je last hebt van een negatief zelfbeeld sla je ook snel door naar de andere kant. Dan ga je compenseren. Diep vanbinnen denk ik: wat jij doet, is allemaal niet zo bijzonder. Maar aan de andere kant denk ik stiekem dat ik alles kan. Paulus schrijft in Filippenzen 2 dat je dingen niet uit ijdel eerbejag moet doen.[3]
68 % van de Nederlanders;
69 % van de Vlamingen.[4]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Commentaar: De last van het ambt van ouderling” (25-09-2014), Reformatorisch Dagblad
  3.   Weblink bron
    Eunice Hoekman-van Stuijvenberg
    “De verandering van rebel Wim Grandia” (05-10-2018), Reformatorisch Dagblad
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be