• een·en·der·ti·gen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
eenendertigen
eenendertigde
geëenendertigd
zwak -d volledig

eenendertigen

  1. inergatief (kaartspel) het gelijknamige kaartspel spelen
    • Er werd die avond gezellig geëenendertigd.