Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • duo·mi·nis·ter
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord duominister duoministers
verkleinwoord duoministertje duoministertjes

Zelfstandig naamwoord

de duoministerm

  1. (politiek) een minister die samen met een andere minister de baas is op een departement

Gangbaarheid