Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dui·kel·den af
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
afduikelen

duikelden (...) af

  1. meervoud verleden tijd van afduikelen
    • Wij duikelden af. 
    • Jullie duikelden af. 
    • Zij duikelden af. 

Gangbaarheid