• dren·ke·lin·ge
enkelvoud meervoud
naamwoord drenkelinge drenkelinges
verkleinwoord drenkelingetje drenkelingetjes

de drenkelingev

  1. vrouw die dreigt te verdrinken of als verdronken is
     ' Lavinia gedroeg zich als een drenkelinge die zich vastklampt aan een reddingsboei die haar zojuist is toegeworpen.[1]


  1. Victoria Holt
    “Een waaier van geluk” (1988), Saga, ISBN 9788726484939