• draad·mand·jes

de draadmandjesmv

  1. verkleinwoord meervoud van het zelfstandig naamwoord draadmand
     De stellage met drie draadmandjes scharrelde ik op bij een uitdrager.[1]
  1.   Weblink bron
    Toos Lenstra
    Voorjaar op het balkon in: Het vrije volk, jrg. 39 nr. 11017 (14 mei 1983), De Arbeiderspers, Rotterdam, p. 26 kol. 5