• draad·mand·je

het draadmandjeo

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord draadmand
     In de krant stond nog een foto van een zielig verbogen draadmandje op een half gesmolten boodschappenscooter.[1]
  1.   Weblink bron
    Michiel Nales
    “De billenspuiter” (20 september 1996) op nrc.nl