• dou·ceur
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘fooi’ voor het eerst aangetroffen in 1681 [1][2] [3]
enkelvoud meervoud
naamwoord douceur douceurs
verkleinwoord douceurtje douceurtjes

de douceurv / m

  1. klein financieel of niet financieel geschenk
    • Sagan - over wie nu twee biografieën zijn verschenen - kan bij de Fransen nog steeds niet stuk, zelfs niet nadat ze in 1994 verwikkeld raakte in een politiek schandaal, en begin dit jaar zelfs tot een jaar voorwaardelijke gevangenisstraf werd veroordeeld wegens belastingontduiking. Haar schuld kan ze niet afbetalen, zodat er op dit moment in literaire kringen een petitie rondgaat waarin men pleit voor een `decente oplossing' van het probleem. De schrijfster is weliswaar iets schuldig aan de staat, vinden schrijvers en acteurs als Frédéric Beigbeder, Isabelle Adjani en Patrick Besson, maar de staat is Sagan nog veel meer schuldig: haar prestige en talent, en `een gevoel voor vrijheid en voor de zachtheid van het leven'. Het is maar de vraag of de Franse staat voor deze `douceur de vivre' de 838.469 euro's over heeft die Sagan nog schuldig is: belasting over de som die ze van de oliemaatschappij Elf kreeg voor bemiddeling bij haar goede vriend Mitterrand. [4] 
  2. extraatje, fooi, tip
    • LEUK IS ANDERS, maar in deze tijd van versoberingen is de middelloonregeling kennelijk onvermijdelijk. Ze biedt voordelen, bijvoorbeeld de mogelijkheid om op latere leeftijd parttime te gaan werken zonder al te grote kommernis over het aantasten hierdoor van het toekomstige pensioen. Het gaat bovendien de hinderlijke gewoonte tegen om mensen aan het einde van hun carrière, als deze allang geen stijgende lijn meer vertoont, ineens loonsverhogingen te geven als douceur voor het aanstaande leeftijdsontslag. [5] 
  3. steekpenningen, gunstgeschenk
    • ,,Zo, zegt een corrupte `douaneambtenaar' op het vliegveld van Damascus terwijl hij naar het paspoort van een Syrische reiziger kijkt. ,,In je paspoort staat een foto zonder baard, maar in het echt heb je er wel een. Dat is niet zo mooi. Opzichtig steekt hij zijn hand uit om steekpenningen in ontvangst te nemen. ,,Ik scheer hem wel even, vecht de `reiziger' terug. Maar zo makkelijk komt hij niet van zijn kwelgeest af. Deze brengt net zo lang problemen naar voren tot hij er een gevonden heeft dat wel geld oplevert: de reiziger wil naar Europa. ,,En als je naar Europa reist moet er wel iets met je aan de hand zijn. Daar heeft de reiziger niet van terug: gedwee grijpt hij in zijn portemonnee en geeft de douaneambtenaar een fikse douceur. De zaal ontbrandt in een minutenlang applaus.[6]  
  4. vleiende opmerking
64 % van de Nederlanders;
56 % van de Vlamingen.[7]


enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  douceur     la douceur     douceurs     les douceurs  

douceur v

  1. zoetheid, zachtheid (ook fig.)
  2. aangenaamheid
  3. snoepgoed