IJslands

Uitspraak
  • IPA: / tɔhta /
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden tijd voltooid deelwoord
(supinum)
3e pers enk. 1e pers mv.
dotta dottaði dottuðum dottað
volledig

Werkwoord

dotta

  1. doezelen, dommelen, indommelen, knikkebollen, suffen
    «Mamma dottaði í sófanum.»
    Mom sluimerde op de bank.
Verwante begrippen