(klemtoonhomogram)

  • door·we·ven
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
doorweven
weefde door
doorgeweven
zwak -d

gemengd

volledig [A]

[A] dóórweven

  1. inergatief voortgaan met weven
    • Er werd de hele avond doorgeweven en doorgebreid. 
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
doorweven
doorweefde
doorweven
gemengd volledig [B]

[B] doorwéven

  1. overgankelijk door weven door iets heen doen
    • Het kleed was kunstig doorweven met gouden en zilveren draden. 
  2. voltooid deelwoord van doorweven
96 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[3]