• door·schui·ven
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
doorschuiven
schoof door
doorgeschoven
klasse 2 volledig

doorschuiven

  1. iets aan iemand anders geven wat je eerst zelf gekregen hebt
    • Hij schoof de erfenis door naar zijn kinderen . 
     Daarmee schuift het hof het oordeel over het werk van de inspectie door naar de bestuursrechter in Amsterdam, die op 20 januari uitspraak doet over de rechtmatigheid van het optreden van onderwijsminister Arie Slob in de Haga-zaak.[1]
  2. iets verplaatsen naar een later tijdstip
    • De afgelaste wedstrijd werd naar een later tijdstip doorgeschoven. 
  1.   Weblink bron
    Tjerk Gaulthérie van Weezel en Rik Kuiper
    “Gerechtshof brandt vingers niet aan inspectierapport over Haga Lyceum” (24 december 2019), de Volkskrant