doodleuk
- dood·leuk
- intensiverende samenstelling van dood zn en leuk bn , in de betekenis van ‘kalmweg’ voor het eerst aangetroffen in 1897 [1]
doodleuk
- alsof het normaal is (terwijl het dat helemaal niet is)
- Hij kwam doodleuk met zijn modderlaarzen het nieuwe tapijt opgelopen.
- ▸ Haar fles cannabisolie stond doodleuk tussen de mayo en de eieren in de ijskast.[2]
- Het woord doodleuk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "doodleuk" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "doodleuk" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be