• dood·leuk

doodleuk

  1. alsof het normaal is (terwijl het dat helemaal niet is)
    • Hij kwam doodleuk met zijn modderlaarzen het nieuwe tapijt opgelopen. 
     Haar fles cannabisolie stond doodleuk tussen de mayo en de eieren in de ijskast.[2]
97 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[3]