doechenen
- doe·che·nen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
doechenen |
doechende |
gedoechend |
zwak -d | volledig |
doechenen
- (Jiddisch-Hebreeuws) uitspreken van de priesterzegen door de kohaniem (koheen) in de synagoge
- Het woord 'doechenen' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.