• di·van
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘rustbank’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1871 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord divan divans
verkleinwoord divannetje divannetjes

de divanm

  1. Een rustbank zonder leuning.
    • De patiënt van de psychiater ligt op een divan. 
84 % van de Nederlanders;
87 % van de Vlamingen.[2]